Suikerziekte
Diabetes mellitus, ook wel bekend als suikerziekte, is een ziekte waarbij de hoeveelheid suiker in het bloed te hoog is. Iedere kat kan suikerziekte krijgen; ongeveer 1 op de 100 katten heeft er last van. De meest voorkomende vorm van suikerziekte bij katten lijkt op diabetes type 2 bij mensen.
Als je te horen hebt gekregen dat je kat suikerziekte heeft, is dat vaak best even schrikken. Gelukkig is deze ziekte goed te behandelen zodat je kat ook met suikerziekte een normaal leven kan leiden.
Aandoening | Symptomen | Diagnose | Behandeling | Preventie
Aandoening
Zo’n 1 op de 100 katten krijgt te maken met suikerziekte. De meeste katten zijn op het moment van diagnose ouder dan 6 jaar, maar jonger komt ook wel eens voor. Overgewicht (obesitas) is bij katten een belangrijke risicofactor, maar genen of andere ziektes kunnen ook een rol spelen. Iedere kat kan dus in principe suikerziekte krijgen, niet alleen oude of dikke katten.
Suiker (glucose) is normaal gesproken een bron van energie voor lichaamscellen. Als je kat suikerziekte heeft, zijn de lichaamscellen niet meer voldoende in staat om de glucose op te nemen uit het bloed. Normaal gezien helpt het hormoon insuline om glucose uit de bloedbaan te halen. Maar bij suikerziekte reageert het lichaam niet meer goed op insuline. Daardoor stijgt de hoeveelheid glucose in het bloed en wordt glucose niet (goed) verwerkt voor de aanmaak van energie. Geen energie hebben betekent dat je je futloos en slecht voelt.
Suikerziekte kent een bepaald verloop. Het lichaam reageert eerst een lange tijd niet goed meer op de door de alvleesklier geproduceerde hormoon insuline. De alvleesklier zal hierdoor harder moeten werken om meer insuline te produceren. Als dat te lang duurt, maakt de alvleesklier na verloop van tijd minder of helemaal geen meer insuline aan, die raakt uitgeput. Er ontstaat een tekort aan insuline.
De glucose bij de kat moet binnen bepaalde waarden blijven (normaalwaarde). Als de bloedglucosespiegel van een kat lange tijd verhoogd is, is dat schadelijk voor delen van het lichaam, zoals de ogen, zenuwen en de alvleesklier. Als de bloedglucosewaarde te laag wordt, is er sprake van hypoglycemie (lees hieronder meer). Beide zijn complicaties die levensgevaarlijk kunnen zijn voor je kat.
Symptomen
Als suikerziekte bij een kat niet goed behandeld wordt, zal de kat steeds zieker worden en kunnen er ernstige complicaties ontstaan. Het is daarom belangrijk om de symptomen zo snel mogelijk te herkennen. Je kunt suikerziekte bij een kat herkennen aan:
-
Meer drinken
-
Meer plassen
-
Meer eten
-
Gewichtsverlies, terwijl de kat goed eet
-
Sloomheid
-
Zwakte
Herken jij een of meer van deze symptomen bij jouw kat? Neem dan altijd direct contact op met jouw dierenarts. De symptomen van suikerziekte kunnen ook voorkomen bij andere aandoeningen. Een dierenarts zal daarom altijd een aantal extra onderzoeken moeten doen, zoals bloed- en urine onderzoek, voordat de diagnose kan worden gesteld.
Diagnose
De diagnose van suikerziekte bij katten wordt gesteld door een combinatie van lichamelijk onderzoek, bloedonderzoek en urineonderzoek.
De dierenarts zal een grondig lichamelijk onderzoek uitvoeren om de algehele gezondheid van je kat te beoordelen, en om andere mogelijke oorzaken van de symptomen uit te sluiten.
Met een bloedtest meet de dierenarts het glucosegehalte in het bloed. De dierenarts kan ook het fructosaminegehalte meten, wat een indicator is van de gemiddelde bloedglucosespiegel over de afgelopen weken. Ketonen kunnen ook gemeten worden in het bloed – zie urineonderzoek hieronder.
Met een urineonderzoek controleert de dierenarts de aanwezigheid van glucose en/of ketonen in de urine. Ketonen kunnen wijzen op een ernstige toestand die onmiddellijke behandeling vereist.
In sommige gevallen kan de dierenarts aanvullende testen doen om andere aandoeningen uit te sluiten. Denk bijvoorbeeld aan een test voor alvleesklierontsteking (pancreatitis) of een echo van de buik. De dierenarts kan je uitleggen wat hij/zij waarom nodig vindt aan de hand van zijn/haar voorlopige bevindingen.
Behandeling
Na de diagnose van suikerziekte zal de dierenarts een behandelplan opstellen dat in ieder geval bestaat uit toediening van medicatie. Vaak zal de dierenarts een aangepast dieet voorschrijven. Het is daarnaast altijd van belang dat de kat een gezond lichaamsgewicht bereikt of behoud. Je kat meer laten bewegen is ook een belangrijk onderdeel van de behandeling.
Een kat met suikerziekte heeft een tekort aan insuline. Er zijn 2 manieren om dit te behandelen. Je kunt medicatie geven waardoor de kat zelf weer insuline aan kan maken. Of je kunt direct het hormoon insuline toe dienen via injectie.
Zoals al jaren gebeurd bij mensen, is het sinds kort ook mogelijk om katten met diabetes mellitus type 2 te behandelen met een natrium-glucose-cotransporter-2 (SGLT2)-remmer. Met een SGLT2-remmer krijgen katten binnen 1 week een stabiele bloedsuikerspiegel. Bij deze medicatie zien we geen gevaarlijke lage bloedsuikerspiegels. (Lees hieronder over hypoglycemie). Het wordt 1x per dag direct in de bek toegediend of over een beetje voeding gedaan en opgegeten. Het kan er zo voor zorgen dat de symptomen van suikerziekte afnemen of zelfs helemaal verdwijnen. Deze medicatie heeft een vaste dosering op basis van het gewicht van de kat.
Een SGLT2-remmer is alleen geschikt voor katten die zelf nog voldoende cellen hebben die insuline aan kunnen maken. Voor de meeste katten met suikerziekte zal dit het geval zijn. Dierenartsen kunnen beoordelen of katten een goede kandidaat zijn voor een SGLT2-remmer.
Als de kat zelf geen insuline meer aan kan maken, zal de kat altijd insuline als medicijn moeten krijgen. Het lichaam kan immers niet zonder insuline. Als een kat zelf geen insuline meer aan kan maken, zal het lichaam ketonen aanmaken. Die in grote hoeveelheid schadelijk kunnen zijn. Daarom moeten katten die een SGLT2-remmer krijgen extra goed gecontroleerd op de ontwikkeling van ketonen, zeker bij aanvang van de behandeling. Ketonen worden namelijk gevormd door het lichaam als een kat zelf geen insuline aan kan maken. Het meten van ketonen kan eenvoudig met een speciaal stripje in de urine (b.v. in nat kattengrit) of een test in het bloed.
Lees hieronder meer over een complicatie van suikerziekte: ‘Diabetische Ketoacidose’. Ben je eigenaar van een kat met suikerziekte? Maak je bekend met de bijbehorende signalen zodat je weet waar je op moet letten.
Het team van de dierenartsenpraktijk kan helpen met praktische adviezen en tips. Met de juiste zorg is het voor een kat met suikerziekte en de eigenaar mogelijk om een aangenaam leven leiden.
Als de kat zelf geen insuline meer aan kan maken, is insuline als medicatie altijd noodzakelijk. Zonder insuline kunnen lichaamscellen geen suiker verwerken voor de aanmaak en opslag van energie.
Bij de behandeling met insuline injecteer je zelf de insuline direct onder de huid van je kat. Dat moet vrijwel altijd twee maal per dag bij voorkeur op vaste tijdstippen gebeuren. Iedere kat met suikerziekte heeft weer een andere dosering insuline nodig. Indien je teveel insuline geeft aan een kat, kan deze een gevaarlijk lage bloedsuikerspiegel (hypoglycemie; zie hieronder) krijgen. Vandaar dat de dosering laag gestart wordt en langzaam opgehoogd tot het beste effect.
Het ‘instellen van de kat’ d.w.z. het reguleren van de bloedsuikerspiegel met de juiste dosering insuline kan een maand of langer duren. Maar als de bloedsuikerspiegel eenmaal stabiel is, zullen katten zich beter voelen. De symptomen van suikerziekte kunnen afnemen en soms zelfs helemaal verdwijnen. De behoefte aan insuline van je kat (en dus de benodigde dosering) kan gedurende de behandeling soms veranderen. Daarom is goede monitoring noodzakelijk. Dit gebeurt door regelmatig de bloedsuikerspiegel te controleren en goed het gedrag en symptomen van de kat in de gaten te houden.
Een dierenarts kan helpen om de behandeling en monitoring goed onder de knie te krijgen. Ook een vaste routine is belangrijk om de bloedsuikerspiegel in balans te houden. Een regelmatig dagelijks patroon aanhouden, met name voor wat betreft medicatie en voeding, helpt daarbij. Regelmatige controles bij de dierenarts, ook nadat symptomen zijn verdwenen, zijn noodzakelijk. Met een periodieke controle kan de dierenarts vaststellen of een kat goed op de behandeling reageert. En of er bijvoorbeeld minder, meer of andere medicatie nodig is.
Wat te doen bij hypoglycemie bij de kat?
Hypoglycemie is ook wel bekend als ‘een hypo’, hiervan wordt gesproken als de bloedsuikerspiegel te laag is. Een hypo is een gevaarlijke en mogelijk dodelijke complicatie die voor kan komen als een kat te veel insuline, te weinig eten of veel meer beweging heeft gekregen dan normaal tijdens een insuline behandeling.
Geef je insuline aan je kat met suikerziekte? Zorg ervoor dat je altijd honing of suikersiroop in huis hebt, en neem direct contact op met je dierenarts als een van de volgende signalen herkent:
- Abnormale honger of juist niet eten
- Braken
- Abnormale vermoeidheid / zwakte
- Beven, wankelen, spiertrekkingen
- Ineenzakken, toevallen, coma
Hypoglycemie is een medisch spoedgeval waarbij onmiddellijk gehandeld moet worden. Volg deze stappen als je denkt dat je kat mogelijk een hypo heeft:
Is je kat (zo goed als) bewusteloos?
Wrijf een eetlepel glucosesiroop of honing op het tandvlees en bel direct je dierenarts, ongeacht dag of tijdstip! Als je kat niet bij bewustzijn komt of een epileptische aanval heeft, breng je kat dan onmiddellijk naar een dierenarts.
Is je kat bij bewustzijn en kan hij slikken?
Geef je kat met de hand suikersiroop of honing tot hij alert genoeg is om normaal te eten. Geef dan de maaltijd die gepland stond (wacht dus niet op de ‘normale etenstijd’) en bel je dierenarts voor advies.
Diabetische ketoacidose (DKA)
Diabetische ketoacidose (DKA) is een ernstige complicatie van suikerziekte en kan voorkomen bij katten ongeacht welk medicijn krijgen: insuline of een SGLT2-remmer. En ook een onbehandelde kat met suikerziekte kan DKA krijgen. Het wijst op een groot insuline tekort, die je enkel kan oplossen door (meer) insuline te geven. Als de kat zelf geen of onvoldoende insuline aanmaakt, zal de kat altijd insuline als medicijn moeten krijgen. Het lichaam kan immers niet zonder insuline.
Bij DKA worden in het lichaam teveel ketonen (soort afvalstoffen) gevormd. Daardoor worden allerlei belangrijke processen verstoord. Wat levensgevaarlijk kan zijn. Als een kat DKA heeft, dan is direct advies en aanvullende behandeling door de dierenarts nodig. Vanwege het gevaar voor de gezondheid dat ontstaat door een DKA is het belangrijk om altijd goed op de volgende signalen te letten bij een kat met suikerziekte:
- Sloomheid
- Uitdroging
- Ongewenst gewichtsverlies
- Braken
- Weinig of niet eten
- Weinig of niet drinken
Neem altijd direct contact op met je dierenarts als je één van de signalen opmerkt en geef daarbij aan dat je misschien DKA vermoed.
Zoals gezegd komt DKA voor bij katten ongeacht welk medicijn krijgen: insuline of een SGLT2-remmer. Een verhoging van ketonen is altijd een mogelijk signaal. Katten die insuline als medicatie krijgen hebben bij een DKA vrijwel altijd een hoge bloedsuikerspiegel. Katten die behandeld worden met een SGLT2-remmer hebben echter vrijwel altijd een normale bloedglucosespiegel. Daarom worden katten wat betreft het risico op DKA vooral gemonitord op basis van de signalen die de kat laat zien en op de ontwikkeling van ketonen in bloed of urine. Het team van de dierenartsenpraktijk zal uitleggen hoe en hoevaak een eigenaar hierop moet testen.
Wat je kat eet is heel belangrijk. Maar ook een gezond lichaamsgewicht kan een groot verschil maken in het op peil houden van de bloedsuikerspiegel. Volg daarom de aanbevelingen van je dierenarts voor het juiste dieet of lichaamsgewicht voor jouw kat. Met je kat spelen en je kat actief houden is ook een belangrijk onderdeel van de behandeling van suikerziekte.
Preventie
Voor het ontstaan van suikerziekte is niet altijd een specifieke oorzaak aan te wijzen. Het is een complexe aandoening waarin veel factoren een rol spelen. Het is daarom niet altijd te achterhalen waarom jouw kat nu juist suikerziekte heeft gekregen. Elke kat kan suikerziekte krijgen, maar overgewicht (obesitas) en lichamelijke inactiviteit kunnen kunnen het risico verhogen. Daarom is het belangrijk om overgewicht en inactiviteit bij katten tegen te gaan. Het team van een dierenartsenpraktijk kan hierbij adviseren.
Een kat laat vaak pas doorschemeren dat hij/zij niet in orde is, als een aandoening erger wordt. Het komt daardoor regelmatig voor dat eigenaren niet snel door hebben dat hun dier ziek is. Zeker oudere katten lopen meer risico op verschillende veelvoorkomende aandoeningen. Wist je dat een kat vanaf 7 jaar oud al een wat oudere kat is?
Daarom is het belangrijk om een oudere kat vaker te laten controleren. Regelmatige controles door de dierenarts kunnen ervoor zorgen dat veel voorkomende aandoeningen bij katten eerder worden opgespoord. Voor oudere katten (vanaf zeven jaar) komt dat neer op minimaal één controle per jaar. Voor katten ouder dan elf jaar is het advies om minimaal twee keer per jaar naar de dierenarts te gaan.
De dierenarts leert bij regelmatige controle jouw kat goed kennen, is op de hoogte van zijn medische geschiedenis en kan optreden vóórdat de problemen ontstaan. Tijdig starten met de juiste behandeling kan grotere schade en pijn bij je kat voorkomen. Daarom zijn regelmatige controles bij de dierenarts, zeker voor oudere katten, heel belangrijk.
Twijfel je over de gezondheid van jouw kat? Neem dan altijd contact op met een dierenarts.